Beoordeling kindermishandeling subjectief

Wanneer stel je als professional dat er sprake is van kindermishandeling? Hulpverleners blijken in de praktijk verschillend te redeneren, wat leidt tot uiteenlopende besluiten. Dit concludeert Cora Bartelink in haar promotieonderzoek. Zij vindt dat er gezocht moet worden naar mogelijkheden om de besluitvorming te verbeteren.

Bartelink promoveerde vorige week aan de faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Zij onderzocht het besluitvormingsproces van professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Haar doel was inzicht te krijgen in factoren die de besluitvorming van professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming beïnvloeden in zaken waar (een vermoeden van) kindermishandeling speelt.

Persoonlijke opvattingen

De effecten van een gestructureerde methode voor de besluitvorming op de kwaliteit van oordelen en beslissingen (de ORBA-methode) blijken beperkt te zijn. Datzelfde geldt voor de effecten van het risicotaxatie-instrument LIRIK. Ze helpen professionals wel om meer relevante factoren in ogenschouw te nemen, maar het leidt er niet toe dat ze het vaker eens zijn in hun oordelen bij kindermishandelingszaken. Ook leidt het niet tot trefzekerder oordelen. Daarnaast blijken persoonlijke redenaties en de opvattingen van de professionals ten aanzien van kindermishandeling en de uithuisplaatsing van kinderen de besluitvorming substantieel te beïnvloeden.

Bartelink voerde haar onderzoek uit bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) waar zij werkt als onderzoeker/adviseur in het programma Veilig opgroeien. Het werd gefinancierd door het NJi, ZonMw, Stichting Kinderpostzegels en de RUG.