Veilig Thuis organisaties maken sterke positieve ontwikkeling door; verdere verbetering is nu belangrijk
De Inspectie jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg deden nader onderzoek naar de kwaliteit van de Veilig Thuis organisaties. Sinds 2015 hebben de organisaties een sterke groei en ontwikkeling doorgemaakt. Verdere verbetering is nu belangrijk, evenals de beschikbaarheid van voldoende capaciteit.
Onderzoek
Sinds januari 2015 telt Nederland 26 regionale Veilig Thuis organisaties. Veilig Thuis is het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoeken de kwaliteit van Veilig Thuis stapsgewijs, omdat de organisaties nog in ontwikkeling zijn. Stap 1 van het toezicht hebben de inspecties in 2015 uitgevoerd bij alle 26 organisaties; dit toezicht richtte zich op basiseisen in de sfeer van randvoorwaarden, veiligheid en organisatie.
Stap 2
Stap 2 vond vanaf begin 2017 plaats bij 24 Veilig Thuis organisaties. Bij twee organisaties die na stap 1 onder verscherpt toezicht waren gesteld, vindt stap 2 in de zomer van 2017 plaats. Het toezicht stap 2 richtte zich op de kwaliteit van het onderzoek en het inzetten van vervolgtrajecten door Veilig Thuis.
Positieve ontwikkelingen maar ook nog verbeterpunten
Sinds het eerste onderzoek in 2015 hebben de Veilig Thuis organisaties een sterke groei en ontwikkeling doorgemaakt. Alle organisaties zijn voldoende tot goed toegerust om meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling te beoordelen, te onderzoeken en een benodigd vervolgtraject in te (laten) zetten.
Tegelijkertijd blijft er een knelpunt rond de capaciteit om alle meldingen binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Tijdens het toezicht stap 2 hadden zes Veilig Thuis organisaties een wachtlijst voor triage of onderzoek. Vrijwel alle organisaties overschreden de doorlooptijd van tien weken voor onderzoeken.
Oordeel en vervolg
Bij de helft van de 24 getoetste Veilig Thuis organisaties wordt de kwaliteit als voldoende beoordeeld. Tien van de organisaties scoren matig. Vier omdat zij een wachtlijst hebben voor triage of onderzoek; zes andere omdat zij niet voldoen aan zeven tot tien van de dertig verwachtingen uit het toetsingskader. De twee organisaties die onvoldoende scoren hebben een wachtlijst en voldoen niet aan negen van de dertig verwachtingen.
De inspecties verwachten dat de geconstateerde positieve ontwikkeling zich bij alle Veilig Thuis organisaties zal voortzetten, zodat alle Veilig Thuis organisaties er binnen een half jaar in kunnen slagen om het oordeel voldoende te behalen. Binnen zes maanden gaan de inspecties na of bij de organisaties die nu nog matig of onvoldoende scoren de kwaliteit inmiddels als voldoende kan worden beoordeeld. Dit gebeurt via hertoetsen bij de twee organisaties die nu onvoldoende scoren en via het beoordelen van interne audits van de andere tien organisaties.
Aandachtspunten voor gemeenten
Aangezien het niet onwaarschijnlijk is dat het aantal meldingen van huiselijk geweld, kinder- en ouderenmishandeling toeneemt, is het belangrijk dat Veilig Thuis organisaties structureel over voldoende capaciteit beschikken. Dit is eens te meer noodzakelijk voor het professioneel en effectief uitvoeren van de monitorfunctie. De inspecties verwachten dat de gemeenten actief en sturend optreden. Van groot belang is voorts een goede samenwerking tussen Veilig Thuis en het lokale veld. Nog niet in alle gemeenten zijn de lokale teams in de praktijk voldoende toegerust om met complexe problematiek en veiligheidsrisico’s om te gaan.
Ouderenmishandeling
Ouderenmishandeling is in Nederland een nog relatief onderbelicht fenomeen. De taken van Veilig Thuis op het gebied van ouderenmishandeling zijn gelijk aan die bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Voor veel Veilig Thuis organisaties is ouderenmishandeling echter een relatief nieuw aandachtsgebied. De mate waarin de organisaties beschikken over deskundigheid en zich actief opstellen op dit gebied verschilt per organisatie. Van belang in deze fase is vooral dat organisaties van elkaar leren en elkaars goede voorbeelden overnemen.